
Gedichten
Weena, hoogkantoren.
Achter spiegels merken
managers en klerken
mij niet op, verloren
lopend diep, hier onder
deze glaspilaren
kapitale aren
oogsten immer blonder.
Stadsgeluiden smoren
achter spiegels. Zonder
zicht op binnen sterken
zij zich aan het wonder
van daar boven werken.
Hen zal ik niet storen.
Kluit nummer negen
Ik ben een man
van vette klei
van westenwind
en regen
en als ik loop
op watervlakten
wordt mijn gang
verzwegen
en ga ik door
het vuur dan maakt
dat mij nog meer
verlegen
ik ben een kluit
van rulle klei
de akker net
ontstegen
Ik kan wel wat met kippenvel.
De kriebels doen me goed
wanneer ik zachtjes naast je kruip
en ik je vel ontmoet.
Dan gaan de haren overeind
in bobbels op je huid.
Ik strijk ze met mijn handpalm neer
terwijl jij ogen sluit.
Je draait je om, je bent wat moe
Je mond is lekker nat.
Ik zoen je ogen teder toe
en heel je huid mooi glad.
Waarom denk ik
dat een ander dat bevalt
wat mij bevalt?
Waarom denk ik
dat een ander dat bevalt?
Waarom denk ik?
Waarom bevalt me dat?
Waarom bevalt me
dat een ander denkt?
Waarom bevalt me
dat een ander denkt
wat ik zelf denk?
Een gedicht in twaalf verschillende woorden
19.6.2002
Toen een moment
nog een moment was
liep de klok trager.
Vroeger is stof.
Nu is het woord
dat als echo
vroeger galmt.
Nu is het moment!
Straks
is dat moment
waarop je wacht
al voorbij.
Geschreven na beluistering van het muziekstuk voor gitaar met de titel “Très moments” van de Spaanse componist Joseph Baucells, gespeeld door Lourdes Pavìa op 19 januari 1995 in Theater “het Kapelletje” te Rotterdam.

Tekening: Ulrik Nilsson